In een zaak voor het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:531) stelde een belastingplichtige beroep in tegen de belastingheffing in box 3.[1] De rechtbank oordeelde dat het werkelijk genoten inkomen uit sparen en beleggen aanzienlijk lager was dan het forfaitaire inkomen, waardoor de belastingplichtige te veel belasting had betaald. De rechtbank besloot dat dit bedrag terugbetaald moest worden en kende daarnaast een rentevergoeding toe, aangezien de Belastingdienst de te veel betaalde belasting over een langere periode in bezit had gehad en hierover mogelijk rente had ontvangen.
De inspecteur ging in hoger beroep, waarop het hof bevestigde dat rentevergoeding in beginsel niet hoeft te worden toegekend. Afwijking van deze hoofdregel is slechts mogelijk indien de wettelijke rente hoger is dan het belastingvoordeel, zoals bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024 (NTFR 2024/1003). Dit onderscheid, waarbij de rentevergoeding slechts beperkt wordt toegekend, is onderwerp van kritiek omdat de rechtvaardiging hiervoor niet duidelijk blijkt uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Het huidige belastingrentesysteem kent daarmee twee fundamentele problemen. Ten eerste wordt rente bij belastingschulden automatisch berekend na 1 juli van het volgende jaar, maar wanneer een belastingplichtige een bedrag terugkrijgt, wordt geen rentevergoeding verstrekt. Dit verschil is gebaseerd op een ongelijke uitleg van het begrip ‘verzuim’ voor de Belastingdienst en de belastingplichtige, terwijl het uitgangspunt zou moeten zijn dat dit begrip uniform wordt gehanteerd, zoals ook in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt onderstreept.
Ten tweede leidt het huidige systeem ertoe dat wanneer een belastingplichtige onder protest belasting betaalt en vervolgens procedeert, de Belastingdienst gedurende meerdere jaren het geldbedrag kan gebruiken zonder dat de belastingplichtige daarover rente ontvangt, zelfs als de belastingplichtige uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld. Terwijl bestuursorganen op gemeentelijk niveau in zo’n situatie wel wettelijke rente verschuldigd zijn (art. 4:102 Awb), geldt dit niet voor de Belastingdienst. Deze discrepantie vormt een ongerechtvaardigde bevoorrechting van de Belastingdienst ten opzichte van andere bestuursorganen en belastingplichtigen.
De rechtvaardiging voor het huidige systeem lag traditioneel in de doelstelling om te voorkomen dat belastingplichtigen rente “sparen” bij de Belastingdienst. De praktijk leert echter dat dit systeem juist leidt tot een rentevoordeel voor de Belastingdienst ten koste van belastingplichtigen. Dit schept een onwenselijke situatie waarin de Belastingdienst feitelijk spaart ten koste van de burger. Het is daarom hoog tijd om het belastingrentestelsel kritisch te herzien en te moderniseren, zodat het rechtvaardiger en transparanter wordt voor alle betrokkenen.
[1] Dit artikel is een bewerking van mijn commentaar in het fiscale tijdschrift NTFR (NTFR 2025/860).