Terug naar Commentaren 14 January 2025

Inzagerecht onder de AVG en fiscale geheimhouding: botsende normen vragen om zorgvuldige afweging

Geschreven door: Marloes Lammers

De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) beoogt de privacyrechten van individuen te versterken en te harmoniseren binnen de Europese Unie. Een van de kernrechten onder de AVG is het recht op inzage (artikel 15 AVG).[1] Dit recht geeft betrokkenen de mogelijkheid om te achterhalen:

-          welke persoonsgegevens van hen worden verwerkt;

-          met welk doel dat gebeurt;

-          en aan wie die gegevens eventueel zijn verstrekt.

Fiscale uitzondering: artikel 67 AWR vs. artikel 15 AVG

Tegenover dit recht op inzage staat in het fiscale domein een belangrijke beperking: de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Deze bepaling verplicht de Belastingdienst tot vertrouwelijkheid bij het omgaan met belastinggegevens van burgers en bedrijven. De geheimhoudingsplicht is breed en kent slechts een beperkt aantal wettelijke uitzonderingen.

De samenloop van artikel 15 AVG en artikel 67 AWR leidt tot een juridisch spanningsveld. Mag een belastingplichtige bijvoorbeeld inzage eisen in zijn fiscaal dossier onder de AVG, als diezelfde informatie volgens de AWR geheim moet blijven? Hier komt artikel 23 AVG in beeld: deze bepaling biedt lidstaten de ruimte om het inzagerecht te beperken in het belang van onder meer:

-          nationale veiligheid;

-          openbare orde;

-          of fiscale belangen.

Kennisgroep AVG & Privacy: geen absolute blokkade

De Kennisgroep AVG & Privacy van de Belastingdienst heeft over deze samenloop een standpunt ingenomen. De groep benadrukt dat artikel 67 AWR géén absolute belemmering vormt voor het inzagerecht. Volgens de kennisgroep vereist elk verzoek om inzage onder artikel 15 AVG een individuele, zorgvuldige toetsing op basis van:

-          artikel 23 AVG;

-          en de nationale uitwerking in artikel 41 UAVG (Uitvoeringswet AVG).

Daarmee keert de kennisgroep zich impliciet tegen de opvatting van Van der Sar in zijn proefschrift Fiscale geheimhouding, waarin hij stelde dat artikel 67 AWR in beginsel prevaleert. Van der Sar vroeg zich overigens terecht af of de mogelijkheid tot ontheffing op grond van artikel 67, lid 3 AWR wel voldoende specifiek is om een beperking van het inzagerecht juridisch te kunnen dragen.

De kennisgroep stelt dat de wetgever bij de invoering van de UAVG en de (niet-)aanpassing van artikel 67 AWR onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact van de AVG op fiscale verhoudingen. Desondanks biedt de huidige wetgeving, volgens de kennisgroep, voldoende aanknopingspunten om per geval een evenwichtige afweging te maken tussen privacy rechten en fiscale geheimhouding.

Praktische implicatie voor de inspecteur

-          Concreet betekent dit dat een inspecteur bij elk inzageverzoek:

-          moet nagaan of het verzoek onder het bereik van artikel 15 AVG valt;

-          moet toetsen of artikel 67 AWR van toepassing is;

-          én vervolgens moet afwegen of er op grond van artikel 23 AVG jo. artikel 41 UAVG aanleiding is om het recht op inzage geheel of gedeeltelijk te beperken.

Deze benadering voorkomt dat het recht op inzage te gemakkelijk wordt afgedaan onder het mom van fiscale geheimhouding, maar waarborgt tegelijkertijd de belangen van het belastingstelsel.

 

[1] Dit artikel is een bewerking van mijn commentaar in het fiscale tijdschrift NTFR 2025/133