Immateriële schadevergoeding bij belastingzaken: ook bij € 15,60 aanslag nog steeds relevant?[1]
In het fiscale procesrecht kunnen belastingplichtigen aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding wanneer de behandeling van hun zaak onnodig lang duurt. Het gaat hierbij om een vergoeding voor niet-geldelijke schade, zoals spanning en frustratie die ontstaan door een overschrijding van de redelijke termijn voor geschilbeslechting.
Wat is de redelijke termijn?
De redelijke termijn bedraagt doorgaans:
- 2 jaar voor de bezwaar- en beroepsfase samen,
- 2 jaar voor hoger beroep,
- 2 jaar voor cassatie.
Wordt deze termijn overschreden, dan ontstaat in beginsel een recht op schadevergoeding van € 500 per (gedeelte van een) half jaar overschrijding. Voorwaarde is wel dat de belastingplichtige daar uitdrukkelijk om verzoekt.
Spanning en frustratie worden verondersteld
Bij een overschrijding van de redelijke termijn wordt de psychische belasting voor de belastingplichtige (spanning en frustratie) verondersteld aanwezig te zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Eén van die omstandigheden is een zeer gering financieel belang in de procedure.
De Hoge Raad heeft in 2017 (HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2906) geoordeeld dat de grens voor een zeer gering financieel belang op € 15 ligt. Wordt die grens niet gehaald, dan wordt in beginsel geen immateriële schadevergoeding toegekend.
Casus: € 15,60 en tóch recht op vergoeding?
In de zaak voor de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:1758) speelde een legesaanslag van € 15,60 een rol. Het hof vond het onwenselijk dat het minimale bedrag van € 15 (uit 2017) niet was aangepast aan inflatie, en besloot dit bedrag te indexeren, waarmee het hof in feite een hogere grens voor gering belang introduceerde.
De Hoge Raad ging echter niet mee met deze redenering. In zijn arrest van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:853) oordeelde de Hoge Raad dat de grens van € 15 pas met ingang van dat arrest wordt verhoogd naar € 1.000.
Aangezien de schadevergoedingsvordering in deze zaak van voor 14 juni 2024 dateert, bleef de oude grens van € 15 van toepassing. En omdat de leges van € 15,60 dus nét boven deze drempel uitkwam, kreeg de belastingplichtige een immateriële schadevergoeding van € 500, ondanks het feit dat de redelijke termijn slechts met minder dan een half jaar was overschreden.
Conclusie
De Hoge Raad houdt vast aan zijn eerdere jurisprudentie en voorkomt dat lagere rechters op eigen initiatief grenzen gaan indexeren. Dit waarborgt de rechtszekerheid en uniformiteit. Tegelijkertijd onderstreept deze uitspraak de noodzaak om als wetgever of beleidsmaker te kijken naar een herziening van het systeem, waarin de verhouding tussen het belang van de zaak en de omvang van de schadevergoeding beter in balans wordt gebracht.
[1] Dit artikel is een bewerking van mijn commentaar in het fiscale tijdschrift FED 2025/12.