Op 7 maart 2025 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2025:360) de verhouding tussen bezwaar en ambtshalve vermindering verduidelijkt voor betere rechtsbescherming. Voor het fiscale tijdschrift FED (FED 2025/51) mocht ik een commentaar schrijven bij dit arrest. Een bewerking van dit commentaar treft u hieronder aan.
De Hoge Raad heeft arrest gewezen in een zaak waarin twee kernpunten centraal staan:
1. De vraag tegen welke aanslag bezwaar is gemaakt, en
2. De beoordeling van een verzoek om ambtshalve vermindering en de rechtsbescherming die daaruit voortvloeit.
Feiten en procedure in vogelvlucht
Belanghebbende diende een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in voor het jaar 2015. De inspecteur legde op 8 februari 2019 de primitieve aanslag op, waarbij het box 1-inkomen werd verhoogd en verliezen uit eerdere jaren via carry forward werden verrekend. Tegelijkertijd werd een vergrijpboete van € 120.972 opgelegd.
Enkele weken later, op 13 april 2019, volgde een navorderingsaanslag, waarbij de eerder verrekende verliezen werden teruggenomen. Op 24 september 2019 maakte belanghebbende bezwaar, volgens de Hoge Raad tegen deze navorderingsaanslag. De inspecteur verklaarde het bezwaar op 3 oktober 2019 ongegrond, vermoedelijk op de primitieve aanslag – maar dit punt blijft feitelijk onduidelijk.
Onzekerheid over bezwaar tegen primitieve aanslag
Uit de beslissing van 3 oktober 2019 zou kunnen worden afgeleid dat er wél bezwaar is gemaakt tegen de primitieve aanslag, omdat inhoudelijk op het bezwaar is beslist. Tegelijkertijd zijn in latere brieven van 2 december 2019 en 2 maart 2020 opnieuw grieven geuit tegen de primitieve aanslag, met name over de hoogte van het box 1-inkomen.
De inspecteur weigerde deze grieven inhoudelijk te behandelen, met als reden dat deze buiten de bezwaartermijn zijn ingediend. Hij beschouwde de stukken als een verzoek om ambtshalve vermindering, maar wees dit verzoek af zonder formeel daarop te beslissen.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad stelt vast dat de brieven van 2 december 2019 en 2 maart 2020 wel degelijk moeten worden aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de primitieve aanslag. Belanghebbende had daarmee een rechtsingang gekozen die de inspecteur serieus had moeten behandelen.
Omdat op dat verzoek nog geen formele beslissing is genomen, had het Hof moeten toetsen of sprake was van een fictieve weigering. Die beoordeling heeft het Hof ten onrechte achterwege gelaten. De Hoge Raad verwijst de zaak terug zodat het Hof alsnog kan oordelen over het uitblijven van een beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering.
Wat had de inspecteur moeten doen?
Op grond van wetgeving, beleid en jurisprudentie had de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering moeten behandelen alsof het ging om een normale aanslag. Dat wil zeggen:
- Objectief toetsen of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld;
- Bij gehele of gedeeltelijke afwijzing een voor bezwaar vatbare beschikking nemen;
- Belanghebbende zo toegang geven tot de volledige rechtsgang: bezwaar, beroep en hoger beroep.
- Door dit na te laten, werd de rechtsbescherming van belanghebbende onnodig beperkt.
Mogelijke uitkomst bij terugwijzing
Het Hof moet nu alsnog:
- Vaststellen dat de inspecteur ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering, en
- Bepalen of de inspecteur alsnog binnen een termijn een beslissing moet nemen (eventueel via de bestuurlijke lus), óf
- De zaak terugverwijzen naar de inspecteur voor een inhoudelijke beoordeling.
Relevantie in het licht van wetsvoorstel ‘Direct aanpassen’
Deze zaak is relevant tegen de achtergrond van het aangekondigde wetsvoorstel “Direct aanpassen”, waarmee het fiscale formeelrecht wordt herzien. In dat voorstel verdwijnt het instrument van ambtshalve vermindering. Daarvoor in de plaats komt een herzieningsmogelijkheid van drie jaar na afloop van het belastingjaar.
Hoewel dit in de consultatie wordt gepresenteerd als een verbetering van de rechtsbescherming van de belastingplichtige, zijn daarover de meningen verdeeld. Een formele afschaffing van het ambtshalve verminderingstraject zou de rechtspositie van belastingplichtigen bij fouten in primitieve aanslagen kunnen verzwakken.