Terug naar Commentaren 10 June 2025

Hoge Raad: grenzen aan de rechtsstrijd en btw-aftrek op advocaatkosten

Geschreven door: Marloes Lammers

Op 11 april 2025 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2025:544) een arrest gewezen over twee essentiële thema's die van belang zijn voor de fiscale praktijk: (i) de omvang van de rechtsstrijd en (ii) de aftrekbaarheid van btw op advocaatkosten. Voor het fiscaal tijdschrift FED mocht ik bij dit arrest een commentaar schrijven (FED 2025/57). Hieronder treft u een bewerkte versie van dit commentaar aan. 

1. Omvang van de rechtsstrijd: grenzen aan ambtshalve aanvulling

Volgens artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de bestuursrechter de bevoegdheid om rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. Deze aanvulling moet echter binnen de feitelijke grondslag van het geschil blijven. In deze zaak oordeelde de Hoge Raad dat het Hof deze grens had overschreden.

De inspecteur had in eerste aanleg weliswaar betoogd dat de betreffende kosten onder het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) vielen, maar had dit standpunt uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. In hoger beroep was dit punt tussen partijen dan ook niet langer in geschil. Toch kwam het Hof tot het oordeel dat de btw niet aftrekbaar was vanwege het BUA.

De Hoge Raad stelt terecht dat het Hof hiermee buiten de omvang van de rechtsstrijd is getreden. Een beroep van de staatssecretaris om terug te komen op het ingetrokken standpunt werd verworpen. Volgens de Hoge Raad zijn er situaties denkbaar waarin terugkomen mogelijk is, maar daarvan was in dit geval geen sprake.

2. Btw-aftrek op advocaatkosten: belang van de vennootschap centraal

Het tweede onderdeel van het arrest betreft de aftrekbaarheid van btw op advocaatkosten die zijn gemaakt in het kader van de strafrechtelijke verdediging van een bestuurder, waarbij ook de vennootschap verdachte was. De opdracht tot rechtsbijstand is door de vennootschap verstrekt, de facturen zijn aan haar gericht en door haar betaald. De btw op deze facturen is vervolgens in voorbelasting in aftrek gebracht.

Hoewel de inspecteur stelde dat de prestatie gericht was aan de bestuurder en niet aan de vennootschap, oordeelde het Hof anders. Onder verwijzing naar het arrest van het HvJ EU 8 februari 2007 (ECLI:EU:C:2007:87, Investrand B.V.) werd vastgesteld dat de kosten mede zijn gemaakt om de economische activiteit van de vennootschap te waarborgen. Denk hierbij aan het voorkomen van reputatieschade, omzetverlies of verstoring van de bedrijfsvoering door het strafrechtelijk onderzoek.

De advocaatkosten zijn in dat licht te beschouwen als algemene kosten van de onderneming en dus is de btw aftrekbaar. Aangezien tussen partijen niet in geschil was dat het BUA geen toepassing vond op deze kosten, volgde de Hoge Raad het oordeel van het Hof. Het arrest sluit daarmee aan bij eerdere uitspraken van zowel het HvJ EU (ECLI:EU:C:2013:99, Becker) als de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:481).