Boete voor opzettelijk te lage afdracht omzetbelasting vernietigd
Wanneer kan een opzetboete worden opgelegd bij onjuiste aangiften omzetbelasting, waardoor ook een onjuist (te laag) bedrag is afgedragen? Welk bewijs is nodig voor ‘opzet’ en op welk moment moet de beboete zich daarvan bewust zijn geweest? Verder nog opmerkelijke conclusies over de niet-verplichte kopie aanslag in het dossier. Tot slot: als een aanslag niet aan het (goede) adres wordt gestuurd, kan dat dan wel of niet tot vernietiging van die aanslag leiden?
Deze vragen staan centraal in het arrest HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:491. In het arrest van dezelfde datum met nummer HR:2023:492 gaat het om de suppletieboete. Zie daarover het commentaar van Marloes Lammers.
Voor de ‘afdrachtboete’ is van belang dat a) opzet komt vast te staan en wat daarvoor nodig is en b) dat die opzet op het juiste moment heeft bestaan.
a) het benodigde bewijs voor opzet was niet geleverd in deze zaak, omdat alleen was aangevoerd kort gezegd dat het om grote bedragen ging. De Hoge Raad maakt daar korte metten mee: zowel ‘absoluut als relatief dermate groot’ als ‘stelselmatig en langdurig te weinig omzetbelasting’ maakt nog niet dat sprake is geweest van opzet. Het gaat om daadwerkelijke bewustheid van de onjuistheid, en die is niet vastgesteld.
b) ook ging het mis wat betreft het moment dat de opzet verondersteld aanwezig was. Dit werd namelijk eruit afgeleid dat op de balans de nog af te dragen omzetbelasting was vermeld. Dat (later) duidelijk wordt dat een aangifte dus de afdracht te laag is geweest, betekent echter niet dat belastingplichtige zich daarvan ten tijde van de aangifte en afdracht ook bewust was.
Verder bevat het arrest nog enkele bijzondere overwegingen:
i) de inspecteur is niet verplicht een kopie van de aanslag in zijn dossier te houden en hoeft die dus ook niet als ‘op de zaak betrekking hebbend stuk’ te verstrekken (tenzij hij toch een kopie heeft gemaakt);
ii) de aanslag was niet rechtsgeldig bekend gemaakt – niet vastgesteld kon worden of de aanslag het adres van belastingplichtige had bereikt – maar dat zou niet kunnen leiden tot vernietiging, waarbij de Hoge Raad verwijst naar een arrest uit 2012. Daarbij vergeet de Hoge Raad het arrest uit 2014, waaruit blijkt dat die vernietiging wel degelijk het gevolg kan (of zelfs moet) zijn. Dan moet wel vaststaan dat de onjuiste bekendmaking ertoe heeft geleid dat de aanslag te laat (buiten de aanslagtermijn of navorderingstermijn) is vastgesteld. Die constatering heeft in deze zaak niet expliciet plaatsgevonden, wellicht dat dat het verschil met het 2014-arrest verklaart.
In het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht (NTFR) schreef ik een commentaar over dit arrest.